De site van Lennart en Hermine |
DE COLLECTIE BRINKMAN![]()
Oorspronkelijke tekst door prof. dr. Harry Snelders, vriend van Arthur Brinkman. Bewerkt door Hermine Brinkman, nichtje van Arthur Brinkman ,en haar partner Lennart Helsloot. Arthur Brinkman werd in
Amsterdam op Arthur Brinkman had een grote belangstelling voor de geschiedenis van de alchemie. Waar het hem om te doen was, was de relatie tussen alchemie en kunst te onderzoeken, en zoals alles wat hij deed werd ook dit zo grondig en wetenschappelijk mogelijk aangepakt. Hij kende de primaire en secundaire literatuur door en door en wist van een echte liefhebberij een vakstudie te maken. In zijn studie stond centraal het feit dat ‘zowel in de literatuur als in de beeldende kunst [… ] wij de getuigenissen [vinden] van de wijze waarop de maatschappij de alchemist zag – als bedrieger of bedrogene, als door de goudzucht verdwaasde of als eerlijke en volhardende onderzoeker van de diepste geheimen van de natuur’[1]. Jaren was hij bezig met het samenstellen van een iconografische inventaris van alle schilderijen, gravures en andere alchemistische afbeeldingen van Nederlandse en Vlaamse kunstenaars. Op zijn vakanties en dienstreizen sloeg hij geen museum over om met eigen ogen een alchemistisch schilderij of gravure te bekijken en er voor zijn archief een foto van te laten maken. Op veilingen en bij antiquairs zocht hij naar prenten voor zijn eigen verzameling, welke moest uitgroeien tot een collectie van wereldformaat. Hij heeft er in een groot aantal artikelen over gepubliceerd, welke gebundeld zijn uitgegeven[2]. Een
deel van de
collectie is in 1984 tentoongesteld door het Gemeentekrediet van België
op de Brusselse tentoonstelling Kunst & alchimie. De
gehele collectie is tentoongesteld onder de titel De Wijze en de Dwaas
in het Nationaal
Jenevermuseum te Hasselt, België, in de periode 16
september 2007 tot en met 6 januari 2008. In de gelijknamige publicatie
staan alle kunstwerken afgebeeld. ![]() ![]() Uit de vijftiende eeuw kennen we twee prenten van een alchemist: een houtsnede uit het omstreeks 1460 verschenen boek Der Antichrist und die Fünfzehn Zeichnen (niet in de collectie aanwezig) en de afbeelding van een alchemist in zijn laboratorium in Das Narrenschiff uit 1494 van de humanist Sebastiaan Brant (1457-1521), een in het Duits geschreven moralistisch gedicht, waarin de tegen het eind van de middeleeuwen heersende dwaasheden worden gehekeld. In hoofdstuk 102, dat handelt over vervalsing en bedrog, komt de alchemie ter sprake. De alchemisten beweren weliswaar dat zij onedele metalen in goud kunnen veranderen, maar bij hun proeven doen ze een stukje goud in een staafje, waarmee ze in de smeltkroes roeren! Tijdens een kort verblijf in Bazel maakte de jonge Duitser Albrecht Dürer (1471-1528) de houtsneden voor het boek, waaronder een alchemist die als nar gekleed een destillatie uitvoert [afb. 1]. Al snel werd de compositie van de houtsnede van Dürer overgenomen, zoals in de tweede Nederduitse uitgave van Das Narrenschiff, Dat nye schip van Narragonien, uit 1519 [afb. 2]. Alchemistische prenten uit
de zestiende eeuw. Hoewel de boven genoemde
prenten regelmatig min of meer vrij werden gekopieerd, stamt een nieuwe
afbeelding van de alchemist uit het begin van de zestiende eeuw. Deze
staat
namelijk in de in Freiburg en Breisgau in 1503 verschenen encyclopedie Margarita
Philosophica (de filosofische parel), door de kartuizer
Gregor Reisch
(1467-1525) samengesteld tussen 1489 en 1496. Het vijfentwintigste
hoofdstuk, de
metallorum transmutatione (over de omzetting van de metalen),
van het
negende boek, de origine rerum naturalium (over de
oorsprong van de
natuurlijke dingen), bevat een houtsnede met een eenvoudige
voorstelling van
een alchemist die in zijn laboratorium aan het werk is en met een
blaasbalg het
vuur onder een kroesje aanwakkert. Links zien we een destillatie die
met
luchtkoeling wordt uitgevoerd [afb.
3]. Het is de eerste afbeelding van
een alchemist die niet als een dwaas wordt voorgesteld. In het boek,
dat in
dialoogvorm is geschreven, legt de leermeester de leerling uit dat de
mogelijkheid van transmutatie (de omzetting van onedele metalen in
goud) zonder
enige twijfel is bewezen, maar hij waarschuwt tevens voor zogenaamde
alchemisten die grote rijkdommen beloven en daarmee van goedgelovigen
geld
proberen af te troggelen om de steen der wijzen te kunnen bereiden. In hoofdstuk 111 van de Trostspiegel
in Glück und Unglück van de Italiaanse humanist Francesco
Petrarca
(1302-1374) is een fraaie houtsnede opgenomen van de hand van de
zogenoemde
Petrarca-meester. Het boek, in 1620 uitgegeven door Johann Bringers, is
de
Duitse vertaling van Petrarca’s De remediis utriusque fortunae
(1366)
dat voor het eerst in 1532 in vertaling verscheen als Von der
Artzney bayder
Glück des guten und widerwärtigen. Petrarca oefende scherpe
kritiek uit op
de alchemie: het is nog nooit gelukt om goud te maken, de beoefening
van de
alchemie leidt alleen maar tot armoede en het werken in een
laboratorium is
uiterst ongezond. De houtsnede [afb.
4] laat dit duidelijk zien: de
alchemist werkt bij zijn oven waaruit schadelijke dampen opstijgen,
terwijl
zijn knecht wanhopig staat toe te kijken. Opvallend zijn de fraaie
destillatieopstellingen en de driekantige kroezen en fiolen (kolven met
een
lange hals) op de voorgrond. In de zestiende eeuw werden ook prenten
gemaakt
waarop alchemistische apparatuur de hoofdrol speelt. Een voorbeeld
hiervan is afb.
5 *, waarop we we een grote destillatieketel met
helm
en snavel zien en
eromheen een aantal speciale destillatietoestellen. Misschien de meest bekende
afbeelding van een zestiende-eeuws alchemistisch laboratorium vinden we
op
gravures van Hieronymus Cock [afb. 6]
en later van Theodoor Galle, Jan
Galle en Claes Jansz Visscher naar een tekening van Pieter Brueghel de
Oude,
ook wel Boeren Brueghel genoemd (ca 1529-1569). De uit 1558 daterende
en in het
Kupferstichkabinett der Staatlichen Museen in Berlijn bewaarde tekening
is een
van de oudste afbeeldingen van een alchemistisch laboratorium uit de
zestiende
eeuw en in ieder geval de oudst bekende afbeelding uit het
Nederlands-Vlaams
cultuurgebied. Naar alle waarschijnlijkheid ontleende Brueghel het
thema aan
een houtsnede van Cornelis Anthoniszoon Teunissen (1505-1553), Sorgeloos,
uit 1541. De gravures werden gemaakt door de uitgever Hieronymus Cock,
waar
Brueghel de tekeningen aan leverde. Hieronymus Cock (1507/1510-1570)
begon in
1550 in Antwerpen zijn uitgeverij Aux quatre vents
(In de vier winden)
en werd daarmee de eerste belangrijke
prentenuitgever in de Nederlanden. Het onderwerp is de dwaasheid
van de alchemie. Het zoeken naar goud voert niet naar rijkdom, maar
juist naar
het tegenovergestelde, namelijk armoede. De alchemist op de prent heeft
alleen
maar oog voor zijn eigen experimenten. Hij zit geheel verdiept bij zijn
oven,
ziet vol spanning naar een kroes die hij met een lange tang vasthoudt
en werpt
tegelijkertijd zijn laatste geldstuk in een smeltkroes. Bij dit alles
ontgaat
het hem dat zijn vrouw een lege beurs toont (al het geld is door hem
verspild)
en dat zijn kinderen tevergeefs in een kast naar eten zoeken. De
toekomst van
deze alchemistenfamilie is het armenhuis. De dwaasheid wordt ook
verbeeld door
de knielende knecht met zotskap. Ook de zittende man links, blijkbaar
een
geleerde, wijst op de dwaasheid van de alchemie. Met zijn ene hand
wijst hij
naar de alchemist en met de andere naar een boek waarin de veelzeggende
tekst Alghe
mist (al(les) gemist) voorkomt, een woordspeling ontleend aan
de
samenspraak Alcumistica, goudmakerij, uit de Colloquia
familiari
van Desiderius Erasmus (1469-1536), waarin deze de dwaas schildert die
alles
over heeft om de steen der wijzen te vinden om daarmee goud te kunnen
maken. Brueghels prent is
buitengewoon populair geweest. Ze kende vele drukken en oefende grote
invloed
uit op latere schilders, met name op Jan Steen, de enige
zeventiende-eeuwse
Nederlandse schilder die de alchemist als een dwaas uitbeeldt, die
zichzelf en
zijn gezin naar de ondergang voert.[3]
In de
collectie Brinkman bevinden zich twee gravures naar schilderijen van de
Leidenaar Jan Steen (1626-1679) die dat duidelijk aantonen. Afb. 7
is een
ingekleurde achttiende-eeuwse gravure The Dutch Chemist naar
een
schilderij van Jan Steen uit 1668 dat zich in de Wallace Collection in
Londen
bevindt. De gravure is van John Boydell (1719-1804) en is het
spiegelbeeld van
het schilderij van Jan Steen. We zien een praktiserend alchemist die in
een pot
roert met naast hem twee mannen (kennelijk bedriegers), waarvan de een
het
voorschrift voor het maken van goud voorleest van een papier waarop de
naam
Paracelsus in spiegelbeeld is te lezen. Op de achtergrond een huilende
vrouw,
met een kind aan haar borst, die naar een lege geldbuidel kijkt. Ook op
een
negentiende-eeuwse gravure van Johannes Kaspar Eissenhardt (1824-1896)
naar een
schilderij van Jan Steen in het Städelisches Kunstinstitut te Frankfurt
am Main
zien we dat Steens aandacht vooral gericht was op de dwaasheid van de
alchemie,
waarbij de beoefenaar ervan bovendien in veel gevallen werd bedrogen [afb.
8].
De titel van de gravure, Le Paysan et les Souffleurs,
zegt genoeg: de
boer of de pummel en de blazers, het laatste een scheldwoord voor
alchemisten
vanwege hun overvloedig gebruik van
de
blaasbalg. De opzet van de tekening van
Brueghel, alsmede de afgebeelde moraal, vinden we in een wat gewijzigde
vorm
terug op gravures uit embleemboeken en op een gravure van Pieter Cool
naar een
ontwerp van Maarten de Vos (ca 1532-1603), een in Italië werkzame
Nederlander,
met het opschrift: Paupertatem alius fugit, ast hic advocat
ipsam (een
ander ontvlucht de armoede, maar deze – namelijk de alchemist – roept
haar
juist op). De voorstelling is overigens veel meer overdreven dan de
afbeelding
van Brueghel [afb.
9]. Is bij de prent van Brueghel
sprake van een
herkenbaar – zij het rommelig – alchemistisch laboratorium, bij Maarten
de Vos
is daar geen sprake meer van! Het onderschrift bij de prent spreekt
voor
zichzelf: ‘Den
Alcomist “seer veel verquist” aen goet en tijt Nog verder ging Pieter van
der Borght IV (1545-1608), die een serie van zestien prenten maakte,
waarin het
menselijk leven door apen wordt voorgesteld. Een van de prenten heeft
de
alchemie tot onderwerp. De aap-alchemist vinden we ook op een
achttiende-eeuwse
gravure van de Franse graveur Pierre François Basan (1723-1797) die
direct naar
een verloren gegaan schilderij van David Teniers de Jonge, Le
plaisir des
fous, het vermaak der dwazen, is gemaakt [afb. 10].
De alchemist
wordt hier voorgesteld als een deftig geklede aap uitgedost met een jas
met
kanten kraag en getooid met een zwierige hoed. Alles bij elkaar niet
direct
kleding waarmee men laboratoriumarbeid verricht! Het is overigens de
enige keer
dat Teniers openlijk de spot dreef met de dwaze gelukzoekers die
meenden goud
uit onedele metalen te kunnen maken. Een andere gravure naar
Maarten de Vos van de hand van Crispijn van de Passe de Oude
(1563-1637) toont
net als de prent van Brueghel de dwaasheid van de alchemie [afb.
11].
Maarten de Vos had een serie tekeningen gemaakt met de uitbeelding van
de vier
aristotelische elementen aarde, water, lucht en vuur, welke door
Crispijn van
de Passe de Oude werden gegraveerd. Op de gravure van het element Ignis
(vuur)
zien we een alchemist, wiens aandacht niet op zijn experiment is
gericht, maar
die zijn bril heeft afgezet om naar een jonge vrouw te kijken die
allerlei
kostbaarheden in haar hand houdt. Ze stelt ongetwijfeld de alchemie
voor die de
alchemist rijkdom voorspiegelt. Opvallend is dat – in tegenstelling tot
de
prent van Brueghel – Maarten de Vos weinig belangstelling toont voor de
inrichting van zijn laboratorium. Alchemisten in
embleemboeken Al in het in Antwerpen
verschenen embleemboek van Joannes Sambucus, Emblemeta,
uit 1564,
slechts enige jaren na de tekening van Brueghel, komen we een alchemist
tegen.
In de collectie Brinkman bevinden zich verschillende afbeeldingen uit
embleemboeken, waaronder Op een scheikonstenaar [afb.
12], een alchemist
die aan het werk is bij een klein oventje, uit het embleemboek van de
Amsterdamse diamantzetter Hendrik Graauwhart (1661-1732), Voorbeeldelijcke
zeedelessen, genomen uit den eersten toestand des levens, des menschen
levens,
ampten, staten, konsten en neigingen des gemoeds (Amsterdam,
1709) dat door
C. Huyberts is gegraveerd. Uit de begeleidende tekst wordt duidelijk
dat
Graauwhart de alchemist als een dwaas en als een bedrieger ziet. In een
van de
populairste Nederlandse embleemboeken, Jan Luykens (1649-1712) Het
menselijk
bedrijf (Amsterdam, 1694), is De Scheider. Die u
ontbind, Die is uw
vriend afgebeeld [afb. 14
*].
De gravure
stelt een alchemist/chemicus
voor zittend in zijn laboratorium met in de linkerhand een tang en met
de
rechterhand leunend op zijn stoel, waarop hij peinzend naar zijn
destillatieopstelling zit te staren. Luyken gebruikte zijn gravures
voor een
stichtelijk vertoog in een erbij geplaatst vers. In Menselyke
Beezigheden
uit 1695 verscheen een vrijwel gelijke prent, echter met een ander vers
[afb.
13]. Naar deze afbeelding is de penning van afb. 15
geslagen. Afb. 16 is van de hand van de Oostenrijker
Wolffgang Joseph
Kadoriza, die tussen 1697 en 1736 in Linz werkte waar hij is overleden.
Voor de
derde druk van het boek van de Oostenrijkse jezuïet Franz Reinzer
(1661-1708), Meteorologia
philosophico-politica uit 1709, een meteorologisch,
astrologisch en
politiek compendium, maakte hij 83 emblematische illustraties. Op de
ets, Formatur
in aurum, wordt de vorming van goud afgebeeld. Omstreeks 1570 ontstond er een geheel van Brueghel onafhankelijke traditie in de afbeelding van de alchemie. Alchemie wordt nu als een serieuze en zelfs waardige bezigheid afgebeeld. De Vlaamse schilder Jan van der Straet of gelatiniseerd Stradanus (1523-1605) schilderde omstreeks 1570 het laboratorium van Francesco I de Medici, hertog van Florence en groothertog van Toscane, in het Palazzo Vecchio in Florence. In diezelfde tijd maakte hij de tekeningen voor de serie Nova Reperta, nieuwe uitvindingen, die de in Haarlem geboren en in Antwerpen werkende uitgever en graveur Philip Galle (1537-1612) enige jaren later door zijn zoon Theodoor (1571-1633) liet graveren om ze uit te kunnen geven. Tegen het eind van de zestiende eeuw verscheen een serie van negen gravures met een voorblad met de titel Nova Reperta. Het zevende blad is de Distillatio met het laboratorium van een rijke, waarschijnlijk adellijke alchemist (links) die zelf alleen boeken raadpleegt en aanwijzingen aan een groot aantal laboratoriumassistenten geeft [afb. 17]. David Teniers de Jonge In de zeventiende eeuw vinden
we tal van afbeeldingen van alchemisten als normale handwerkslieden,
overigens
met uitzondering bij Jan Steen (zie boven). Deze leerling van Adriaen
van
Ostade is de enige zeventiende-eeuwse Nederlandse schilder die
consequent de
alchemist als een dwaas afbeeldt die zichzelf te gronde richt. Teniers’ werk bleef lang
populair. Uit de achttiende en negentiende eeuw zijn tal van gravures
naar zijn
werk bekend, waarvan een aantal in de verzameling Brinkman aanwezig is.
Een van
zijn bekendste schilderijen, Ein Chemiker in seinem
Laboratorium, bevond
zich in de Gemäldegalerie in Dresden en is in de Tweede Wereldoorlog
verloren
gegaan. Het stelt een groot laboratorium voor met twee ovens met
afzuigkappen.
De alchemist werkt geconcentreerd aan het aanblazen van het vuur van
een klein
moffeloventje waarin ook een destillatie plaatsvindt. Op de achtergrond
een
laboratoriumhulp die bezig is met het verwarmen in een oven die met een
blaasbalg wordt aangeblazen en een ander met een mortier, terwijl drie
knechten
discussiërend aan een tafel zitten. Zo’n voorstelling zien we dikwijls
bij
Teniers: de alchemist, een geleerde, zit afgewend van de andere
aanwezigen en gaat
geheel geconcentreerd op in zijn werk. Der Chemiker, The
Chemist [afb.
18] is een negentiende-eeuwse staalgravure naar het
schilderij, vervaardigd
door William French (1815-1898). Im laboratorium eines
alchemisten [afb.
19] is een houtgravure van bovengenoemd schilderij
die Carl
Straub (geb.
1805) maakte voor Die vorzüglichsten Gemälde der königliche
Galerie in
Dresden, een boek dat tussen 1842 en 1852 door Franz Seraph
Hanfstaengl
(1804-1877) werd uitgegeven. ![]() ![]() Van
het schilderij De
Alchemist uit het Mauritshuis in Den Haag maakte een zekere
Le Fort een
tekening waarvan Jacques Louis Pérée (geb. 1769) de gravure L’alchimiste
maakte
[afb.
20]. Hier zien we een grijze alchemist, met
een voorschriftenboek
in de linkerhand, in een driekantige kroes roeren en ondertussen een
destillatie met morenkop als koeling in de gaten houdend. Op de achtergrond pookt
een knecht het vuur
op onder een gemetselde oven, waarop verschillende
destillatieapparatuur is
opgesteld. Afb.
21 toont de negentiende-eeuwse
gravure Alchimiste
van de hand van Couché Fils naar het schilderij van Teniers in het
Maurishuis. Le chimiste [qfb. 22] is een gravure door P. Michon en voltooid door Lorieux naar een schilderij van een alchemist van Teniers in de Fisher Collection of Alchemical and Historical Prints in Pittsburgh. Ook hier zien we de alchemist werkend aan zijn oven met op de achtergrond een tafel waaraan twee assistenten werken. Van een schilderij in het bezit van de Prins van Salm-Salm in Waterslot Anholt, getiteld: Le grimoire d’hypocrate (het toverboek van Hippocrates), is de gravure door Pierre François Basan [afb. 23]. De alchemist staat hier in een schaaltje te roeren terwijl hij een ‘toverboek’ raadpleegt. Van een alchemistisch schilderij uit de verzameling van de Duke of Sutherland te Mertoun (St. Boswells in Schotland) bevat de collectie Brinkman de prachtige achttiende-eeuwse gravure Le chimiste van de Fransman Jacques Philippe le Bas (1707-1783) [afb. 24], terwijl de Engelse amateur-graveur William Baillie (1723-1792) een gravure van een deel van het schilderij maakte, getiteld The alchymist [afb. 25]. We zien de oude, geleerde alchemist bezig met het verhitten van een kroes en tegelijkertijd met een destillatie in een zeventiende-eeuws alchemistisch laboratorium. Jacques Nicholas
Tardieu (1716-1791) maakte een gravure naar een onbekend schilderij van
Teniers, Le docteur alchimiste [afb. 26
en
27],
waarop de
alchemist niet als experimentator, maar als theoreticus wordt
opgevoerd, geheel
verdiept in een foliant, terwijl op de achtergrond drie mannen zich
bezig
houden met de beoefening van de praktische alchemie. Hoewel Teniers zijn
alchemisten meest als rijpe mannen afbeeldde, is dat niet het geval op
de
achttiende-eeuwse gravure The laboratory van
Thomas Major (1714-1799)
naar een onbekend schilderij van Teniers [afb. 28
*].
Een jeugdige
alchemist is hierop bezig met het verhitten van een kroesje, terwijl
hij
tegelijkertijd een destillatie in de gaten houdt. Op afb.
29 *
heeft de
Franse graveur Noël le Mire (1724-1801) een alchemist met een narrenkap
afgebeeld. Ook deze prent is hoogstwaarschijnlijk geïnspireerd op
Teniers. Gezien
het grote aantal
schilderijen met alchemisten van Teniers, had hij daar blijkbaar een
sterke
belangstelling voor en was er een grote vraag naar zijn producten. In
1965 wist
Brinkman op een veiling in Amsterdam een houtskool schets van een
alchemist te
verwerven [afb.
30], waarvan hij meende te kunnen
aantonen dat het een
voorstudie was van de hand van David Teniers de Jonge[4].
De
grote overeenkomst van de alchemist met de door Teniers op zijn
schilderijen
afgebeelde personen, vooral wat betreft de overeenkomende kleding, was
zijn
voornaamste argument. Het is echter de vraag of hij gelijk had. We
hebben
weliswaar te maken met een zeventiende-eeuwse tekening van een
alchemist, maar
er zijn geen argumenten om aan te nemen dat hij aan Teniers of een van
diens
leerlingen kan worden toegeschreven. Dat Teniers een grote
invloed met zijn schilderijen van alchemisten had blijkt onder andere
uit een
achttiende-eeuws ontwerp van een alchemistje, behorend tot een serie
van twee
prenten van kinderen, van de hand van de Franse schilder François
Boucher
(1703-1770). Hij greep hier duidelijk terug op het bijna een eeuw
daarvoor
gemaakte werk van Teniers. Claude Auguste Duflos (1700-1786) maakte
daarnaar
een ets met de titel Le Souffleur, de blazer, de
vaker gebruikte
verwijzing naar de alchemist als een overvloedig gebruiker van de
blaasbalg [afb.
31]. Een nieuw element is het van de ontstane brand
schrikkende knaapje.
Een ontploffing tijdens de experimenten zien we ook op een staalgravure
van
William French en Otto Knille uit de eerste helft van de negentiende
eeuw: Die
Katastrophe [afb.
32]. Teniers was niet de enige zeventiende-eeuwse schilder die de alchemie als onderwerp koos. Van het schilderij van Adriaen van Ostade (1610-1684), The Alchemist uit 1661, aanwezig in de National Gallery in Londen, toont afb. 33 een negentiende-eeuwse gravure van Joseph Clayton Bentley (1809-1851). Opvallend is dat de alchemist hier in een een rommelige indruk makend ‘laboratorium’ werkt, dat kennelijk tegelijkertijd als woonvertrek dienst doet. Net als bij Brueghel zien we een man die met primitieve apparatuur probeert onedele metalen in goud om te zetten. Hij blaast het vuur onder een potje op een driepoot aan, terwijl een verfomfaaid voorschriftenboek naast hem op de grond ligt. Rechts zien we een zogenoemde pelikaan, een destillatiekolf waarvan de hals omgebogen is en in de buik uitmondt, die gebruikt werd voor de ‘circulatie’, de scheiding tussen de ‘fijne’ en ‘grove’ bestanddelen door verdamping en condensatie. Kennelijk had Van Ostade een dergelijk merkwaardig gevormd apparaat gezien en beeldde hij het op zijn schilderijen af. De Leidse schilder Gabriel Metsu
(1629-1667) heeft
zover bekend twee schilderijen met alchemisten geschilderd, waarvan er
een zich
in het Louvre bevindt. In 1807 verscheen als gravure 267 in het vierde
deel van
La Galerie du Musée Napoleon, van de hand van Alexis
Chataigner
(1772-1817) en afgemaakt door Jean Dambrun (1741-1808): Le
chimiste en
méditation. Een tekening van Denis-Sébastien Leroy (overl.
1832) diende als
voorbeeld [afb.
34]. De afgebeelde persoon doet
overigens meer aan een
apotheker denken (zie de vijzel en apothekerspot) dan aan een
alchemist. David Rijckaert III (1612-1661), een leerling van Teniers, schilderde een studerende alchemist (en geneesheer) die zich in het Kunsthistorisches Museum in Wenen bevindt. Afb. 36 toont een gravure uit 1728 van de hand van Anton Joseph von Prenner (1683-1761) en Pierre François Basan naar dit schilderij. Ook Thomas Wyck (1616-1677)
heeft talloze alchemisten geschilderd, steeds als rijke, gedistingeerde
beoefenaars van de kunst. Dit is niet zo vreemd als we ons realiseren
dat Wyck
lange tijd in Engeland heeft gewerkt in een periode dat alchemie daar
in de
hoogste kringen in hoog aanzien stond. Afb. 37,
L’alchymiste
en
méditation, is een staalgravure van Victor Texier (1777-1864)
naar een
ontwerptekening van Gianni. Ook afb.
38,
eveneens naar Thomas
Wyck, stelt een alchemist in zijn laboratorium voor. Varia De verzameling Brinkman bevat een houtgravure naar Otto Goldman, waarop een peinzende alchemist turend in een kolf naar het resultaat van zijn experimenten kijkt: Eureka! Ich hab’s gefunden! schijnt hij uit te roepen [afb. 39]. De ets Le chimiste, le poete van Jacques Bacheley (1712-1781) naar een prent van Hubert François Gravelot (1699-1773) [afb. 40] toont links een alchemist werkend bij zijn oven en rechts een dichter en maakt deel uit van een reeks van tachtig dubbelprenten voor kinderen. Afb. 41 en 42 stellen een echtpaar voor met astronomische (?) instrumenten in de handen. Afb. 43 is afkomstig uit een onbekend latijns-duits boekje, waarin onder het trefwoord Alchimista seu Alchymista alchemistische termen worden vertaald. Twintigste eeuw Dat het
onderwerp
alchemie tot in onze tijd de belangstelling van kunstenaars heeft,
blijkt uit afb.
44, een ets van de Amerikaanse surrealistische
schilder
Federico Castellon
(1914-1971), waarop een esoterische alchemist is afgebeeld. Hij is een
beoefenaar van de zwarte kunst en is omgeven door duivels en
spookgestalten.
Linksboven een donkere zon als symbool van de steen der wijzen;
rechtsboven een
mannelijke figuur, een langs chemische weg geschapen mens, de
homunculus. Ook afb.
45 * toont een twintigste eeuwse alchemist, dit is
een litho
van de hand van
de in 1917 te Enschede geboren kunstenaar Marie Witteveen uit omstreeks
1940. Spotprenten In de verzameling Brinkman
bevinden zich verschillende spotprenten, waaronder twee met een
alchemist. Op afb.
46 zien we een gravure, wellicht gemaakt door Elias
Baeck
genoemd Heldenmut
(1679-1747), van een zekere Herr Blasius Rauchmantl, der
früchtloßen
Alchimie Kunst, afkomstig uit een boek met afbeeldingen van
vijftig
dwergen. De oorspronkelijke prenten staan in een werk van de Franse
graveur
Jacques Callot (ca 1592-1635), die van 1609 tot 1621 in Florence werkte
en
daarna naar zijn geboortestad Nancy terugkeerde: Varie figure
gobbi di
Jacobo Callot, fatto in Firenza l’anno 1616 excudit Nancy
(gepubliceerd in
1622). De prent is uit een uitgave van het boek: Il Callotto
resuscitato
oder Neu eingerichtetes Zwerchencabinett uit ca 1700. Afb.
47 is een
anonieme ets met de voorstelling van een alchemist met aapje en godin.
Op Arte
mea cerebrum nisi sit sapientia totum [afb.
48]
wordt duidelijk de
spot gedreven met de beoefening van de alchemie. Een dergelijke
afbeelding, die
het uitkoken van de ‘grillen’ vertoont, zien we tevens bij Médecin
guérissant phantasie van Matthias Greuter (1564-1638) en op
het Flugblatt
von Dr. Wurmbrandt (gereproduceerd in Das Deutsche
Illustrierte
Flugblatt door H. Wäscher uit 1955). Een fraaie spotprent is afb.
49, een satire op Benjamin Thompson, graaf Rumford
(1752-1814) (rechts met
grote neus) en op de upper ten die het als modieus beschouwde
voordrachten van
natuurwetenschappelijke onderwerpen bij te wonen die geregeld op de
door
Rumford in 1799 gestichte Royal Institution in Londen werden gegeven.
Nadat de
chemicus Humphry Davy (1778-1821) in 1800 het lachgas (distikstofoxyde)
en zijn
merkwaardige eigenschappen had ontdekt, kregen proeven met dit gas een
grote
aantrekkingskracht. Op de gravure van C. Starcke naar origineel van de
Engelse
karikaturist James Gillray (1757-1815), getiteld Scientific
researches! –
New Discoveries in PNEUMATICS! – or – an Experimental Lecture on the
Powers of
Air, uit 1802 zien we het moment waarop de voorzitter van de
Royal
Institution, lord Hippesley, zich aan een experiment met lachgas
onderwerpt
waarbij hij een veel te grote hoeveelheid van het gas inademt met alle
gevolgen
die Gillray op zijn prent heeft vastgelegd. We zien niet alleen de
uitwerking
van het gas op Hippersley, maar ook op de gezichts- en de reukorganen
van de
leergierige aanwezigen. De man met de blaasbalg is de ontdekker van het
lachgas
zelf. Een uitvoerige beschrijving van de prent is in 1907 gegeven door
de
Utrechtse hoogleraar fysische en anorganische chemie Ernest Julius
Cohen
(1869-1945) in zijn boek: Das Lachgas. Eine
chemisch-kulturhistorische
Studie. Ook van Gillray is een politieke spotprent uit 1796 [afb.
50]
met de voorstelling van een alchemist. The DISSOLUTION, or –
The Alchymist
producing an aetherical Representation toont ons de Engelse
staatsman
William Pitt die als alchemist met behulp van een blaasbalg (de Engelse
kroon)
een oven opstookt waarop een grote destillatiekolf staat die gevuld is
met het
Engelse parlement. Pitt hoopte door deze destillatie ontbinding
(‘dissolution’)
van het parlement te krijgen om door het uitschrijven van nieuwe
verkiezingen
zelf de politieke macht in handen te krijgen.
Thomas
Rowlandson Vier prenten uit de
verzameling Brinkman zijn van de hand van de Engelse spotprenttekenaar
Thomas
Rowlandson (1756-1827). Afb. 51
toont de beroemde
gehoorzaal van het in
1808 opgerichte Surrey Institution. Dit was in Londen na de Royal
Institution
en de London Institution de derde instelling die zich bezighield met
het
verzorgen en verspreiden van wetenschappelijke, technische en literaire
kennis
onder een breder publiek. In de beroemde ‘rotunda’, de gehoorzaal van
het
instituut, hielden vooraanstaande geleerden voordrachten over
natuurwetenschappelijke onderwerpen. Op de aquatint zien we de chemicus
Frederick Accum (1769-1838), in 1809 benoemd tot hoogleraar chemie en
mineralogie aan het Surrey Institution, met het geven van een
voordracht over
een chemisch onderwerp toegelicht met experimenten. De prent is uit
1809. Ook
op Chemical Lectures [afb. 52]
heeft Rowlandson het geven van
chemie onderricht afgebeeld. Van zijn hand is ook een
fraaie aquatint Hocus Pocus or Searching for the Philosophers
Stone uit
1800 [afb.
53], waarop achter de alchemist een
kennelijk onbetrouwbare
en brutale assistent staat die zich in zijn kleding voordoet als een
heer en
zijn meester lijkt te hebben overtroffen in het zoeken naar de steen
der
wijzen. Een schets op de muur verwijst niet voor niets naar Count
Caliostro
Discoverer of the Philosopher’s Stone, die een paar volle
zakken met goud
aanraakt. Een duidelijke verwijzing naar de in die tijd beruchte
Italiaanse
avonturier graaf Cagliostro (1743-1795) die gedurende zijn leven
schatten had
verdiend met allerlei oplichterijen als kwakzalverij, verjongingskuren,
goudmakerij, en dergelijke. Rowlandsons
prent The political chemist and German retorts,
or dissolving the
Rhenish Confederacy [afb. 54]
is een
spotprent op de op Bijzonder is de fraaie
gravure van Romeyn de Hooghe (1645-1708), Het groote
stookhuis. Der Princen
dezes Tijds, in Europe [afb. 55].
De
Hooghe is vooral bekend als
etser van historische gebeurtenissen in het binnen- en buitenland van
zijn
tijd. Op de prent – die in detail in het onderschrift wordt verklaard –
zien we
het Duitse keizerrijk met zijn bondgenoten voorgesteld als het werken
met een
drietal ovens. Een geheel andere spotprent
is van de hand van Johan Coenraad Braakensiek (1858-1940), die grote
bekendheid
genoot door zijn politieke prenten die hij van 1887 tot 1931 tekende
voor De
Amsterdammer. Op de litho, De alchemist Treub
[afb.
56],
zien we dat Braakensiek de spot
drijft met de belastingvoorstellen van de liberale minister van
financiën Maria
Willem Frederik Treub (1858-1931) uit 1915. Prenten met chemische
onderwerpen Verschillende prenten uit
de verzameling Brinkman betreffen niet de alchemie, maar de chemie. De
anonieme
negentiende-eeuwse houtsnede van afb.
57 toont een
chemicus in een
primitief chemisch laboratorium, die onderricht geeft aan een jonge
assistent.
De overgang van de alchemie en de flogistonscheikunde naar de nieuwe
zuurstofchemie van de Fransman Antoine Laurent Lavoisier zien we op afb.
58
een gravure in mezzotint van John Chapman (1772-1816) naar een
ontwerptekening
van Richard Corbould (1757-1831) uit 1803: de vrouw staat tussen de
oude chemie
(een oude alchemist aan het werk) en de nieuwe chemie (een jonge
scheikundige
demonstreert de bereiding van zuurstof). Afb. 59 is een afbeelding van de
affiniteitstabel uit 1763
verschenen in het platendeel van de Encyclopédie, ou
Dictionnaire Raisonné
des Sciences, des Arts et des Métiers van Denis Diderot en
Jean d’Alembert.
Uit de tabel zijn de reactiemogelijkheden af te lezen tussen een groot
aantal
chemische verbindingen, welke nog door alchemistische symbolen zijn
voorgesteld. Boven de tabel een chemisch laboratorium uit het laatste
kwart van
de achttiende eeuw. Ook op de plaat uit 1789, Chymical
Characters, zien
we een aantal oude chemische symbolen [afb.
60 *]. Een chemisch laboratorium
rond het midden van de achttiende eeuw zien we op A first
view of practical
chemistry [afb.
61] uit de Universal
Magazine van december
1747. Een Engels chemisch-technologisch laboratorium is afgebeeld op de
gravure
van afb.
62 naar de titelprent van het boek van de
Engelse arts William
Lewis (1708-1781) Commercium Philosophico-Technicum, or the
Philosophical
Commerce of the Arts, designed as an Attempt to Improve the Arts, Trade
and
Manufacture uit 1765. Om een indruk te krijgen van wat men
zoal in een
negentiende-eeuwse chemische instrumentenhandel kon aanschaffen is de
prent Liebigs
Labor in Giesen [afb.
63] illustratief. Een drietal Franse kranten
uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw
bevatten
voorstellingen van natuur- en scheikundigen uit die tijd. De voorpagina
van het
Parijse dagblad Le Petit Journal. Supplément illustré
van zaterdag Tot slot een prachtige prent, die met alchemie of chemie niets van doen heeft, een gravure van Pieter Tanjé (1706-1761) naar een pastel van Cornelis Troost (1697-1750) uit 1741 [afb. 67]. Het stelt een scène voor uit het negentiende toneel van een klucht van de Haarlemse toneelschrijver Pieter Langendijk (1683-1756), De wiskonstenaars of ’t gevluchte juffertje (1715). We zien een felle discussie over de loop van de planeten tussen Raasbollius, aanhanger van het geocentrische systeem van Aristoteles, en Urinaal, aanhanger van het heliocentrische systeem van Copernicus. De gasten en het personeel kijken hierbij hongerig toe! Toevoeging najaar 2007: twee achttiende-eeuwse schilderijen Justus Juncker (1703-1767) is een toonaangevend alchemistenschilder uit de achttiende eeuw. Hij treedt hiermee in de voetsporen van zeventiende eeuwse schilders zoals David Teniers de Jongere en Thomas Wijck, en Pieter Brueghel de Oude die al in de zestiende eeuw afbeeldingen met het thema alchemie maakte. Aanvankelijk werd de alchemist afgebeeld als de man die zijn laatste geld in de experimenten steekt om goud te maken. De zoektocht naar de steen der wijzen dreef de alchemist zo ver dat hij zijn vrouw en kinderen tot het armenhuis veroordeelde door zijn vasthoudendheid. In de zeventiende eeuw verschoof het zwaartepunt echter en kwam de andere kant van de alchemist naar voren: die van geleerde en wetenschapsbeoefenaar. De scènes die dan geschilderd worden, laten de alchemist zien te midden van studieboeken, en de experimenten die hij uitvoert zien er gecontroleerd uit. De alchemist verovert zijn plaats binnen de exacte wetenschappen, die sterk in opkomst zijn. We zien dan ook de verbintenis tussen alchemist en apotheker: in deze periode werd duidelijk dat alchemistische methoden in de medische wetenschappen zeer goed toe te passen waren. Voorheen werd de iatrochemist, de alchemist die medicijnen uit zijn kolf tevoorschijn toverde, als kwakzalver beschouwd. Nu echter bleek de waarde van de scheikundige voor de medische stand. Juncker sluit aan bij de trend door de alchemist af te beelden als goedgeklede oudere geleerde, die rustig voor het venster met een experiment bezig is [afb. 68/69 *]. Op het andere schilderij zit een geleerde, mogelijk eveneens een alchemist, met een studieboek in zijn hand, andere boeken liggen om hem heen gereed om na te slaan, en zijn knecht stookt op de achtergrond een oven op – mogelijk om even later een alchemistisch experiment te beginnen. Overigens waren er ook in de achttiende eeuw nog schilders die het dwaze karakter van alchemie afbeeldden, zoals bijvoorbeeld Franz Christoph Janneck. In de negentiende eeuw zien we de tendens de alchemist ook af te beelden als iemand die bezig is met occulte zaken. Zo heeft het beeld van de alchemist in de loop der eeuwen een sterk veranderend karakter gehad. [*] Collectie Hermine
Brinkman en Lennart Helsloot [1] A.A.A.M. Brinkman, Chemie
in de kunst [Amsterdam, 1975], voorwoord. [2]
A.A.A.M. Brinkman, Chemie in de kunst [Rodopi,
Amsterdam, 1975] en het
postuum verschenen De alchemist in de prentkunst
[Rodopi, Amsterdam,
1982].
[4] A.A.A.M. Brinkman, ‘An unknown alchemical drawing probably by David Teniers II’, Ambix. The Journal of the Society for the Study of Alchemy and Early Chemistry 13(1966)187-199. In: De alchemie in de prentkunst, p. 54.
|