De site van Lennart en Hermine

Homepage Alchemisten Privé


DE COLLECTIE BRINKMAN

Arthur Brinkman, studiejaar 1956/57

Verantwoording

Arthur Brinkman had de bedoeling dat na zijn overlijden de collectie aan een museum geschonken zou worden. Navraag leerde echter dat dit zou betekenen dat de prenten in het depot zouden terechtkomen. Dit leek ons geen recht te doen aan zijn wens. Door de collectie op internet en fysiek te presenteren, kan ieder die dat wil er kennis van nemen. Diegenen die vanuit hun vak (scheikunde, kunst, geschiedenis of een combinatie daarvan) zich verder willen verdiepen in het onderwerp alchemie, worden van harte uitgenodigd met ons contact op te nemen (hermine@brinkman.nu). Wij stellen dan de collectie voor verdere studie en eventueel tentoonstelling graag beschikbaar.

 Hermine en Lennart.

Oorspronkelijke tekst door prof. dr. Harry Snelders, vriend van Arthur Brinkman. Bewerkt door Hermine Brinkman, nichtje van Arthur Brinkman ,en haar partner Lennart Helsloot.

Inleiding

 De verzameling van de jong overleden fysisch-chemicus dr. Abraham Arthur Anne Marie Brinkman bevat een 70-tal kunstwerken, merendeels prenten met alchemistische voorstellingen. Daarvan zijn er 62 door Arthur Brinkman verzameld, 8 zijn de afgelopen 2 jaar toevoegd door Hermine Brinkman en Lennart Helsloot (met * gemarkeerd).

Arthur Brinkman werd in Amsterdam op 22 mei 1938 geboren. Na het gymnasium te hebben doorlopen, ging hij in 1955 scheikunde studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij legde het doctoraalexamen af op 27 juni 1963. Als wetenschappelijk medewerker op de afdeling fysische chemie hield hij zich bezig met de theorie van de pulspolarografie. Op 29 november 1968 promoveerde hij op het proefschrift: Theory of Pulse Polarography – with an application to the hydration of formaldehyde. Zijn belangstelling voor de wiskunde bracht hem op het gebied van de informatica. Hij was coördinator voor computeraangelegenheden aan de Vrije Universiteit en werd in juni 1971 benoemd tot secretaris van het bestuur van het aan de universiteit verbonden instituut SARA (Stichting Academisch Rekencentrum Amsterdam). Hij overleed plotseling op 10 november 1977, 39 jaar oud, te Amsterdam.

Arthur Brinkman had een grote belangstelling voor de geschiedenis van de alchemie. Waar het hem om te doen was, was de relatie tussen alchemie en kunst te onderzoeken, en zoals alles wat hij deed werd ook dit zo grondig en wetenschappelijk mogelijk aangepakt. Hij kende de primaire en secundaire literatuur door en door en wist van een echte liefhebberij een vakstudie te maken. In zijn studie stond centraal het feit dat ‘zowel in de literatuur als in de beeldende kunst [… ] wij de getuigenissen [vinden] van de wijze waarop de maatschappij de alchemist zag – als bedrieger of bedrogene, als door de goudzucht verdwaasde of als eerlijke en volhardende onderzoeker van de diepste geheimen van de natuur’[1]. Jaren was hij bezig met het samenstellen van een iconografische inventaris van alle schilderijen, gravures en andere alchemistische afbeeldingen van Nederlandse en Vlaamse kunstenaars. Op zijn vakanties en dienstreizen sloeg hij geen museum over om met eigen ogen een alchemistisch schilderij of gravure te bekijken en er voor zijn archief een foto van te laten maken. Op veilingen en bij antiquairs zocht hij naar prenten voor zijn eigen verzameling, welke moest uitgroeien tot een collectie van wereldformaat. Hij heeft er in een groot aantal artikelen over gepubliceerd, welke gebundeld zijn uitgegeven[2].

Een deel van de collectie is in 1984 tentoongesteld door het Gemeentekrediet van België op de Brusselse tentoonstelling Kunst & alchimie.
Een (ander) deel van de collectie alchemistenprenten is in 1989 gebruikt bij de tentoonstelling Het is niet alles goud…, die werd georganiseerd door vijf doctoraalstudenten van het Instituut voor Kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen. Bij deze tentoonstelling verscheen een catalogus met dezelfde titel.

De gehele collectie is tentoongesteld onder de titel De Wijze en de Dwaas in het Nationaal Jenevermuseum te Hasselt, België, in de periode 16 september 2007 tot en met 6 januari 2008. In de gelijknamige publicatie staan alle kunstwerken afgebeeld.
Vanaf 8 maart 2008 tot en met 4 mei 2008 is dezelfde tentoonstelling De Wijze en de Dwaas te zien geweest in het Jenevermuseum te Schiedam.

Een vijftiende-eeuwse alchemistische afbeelding

       
Uit de vijftiende eeuw kennen we twee prenten van een alchemist: een houtsnede uit het omstreeks 1460 verschenen boek Der Antichrist und die Fünfzehn Zeichnen (niet in de collectie aanwezig) en de afbeelding van een alchemist in zijn laboratorium in Das Narrenschiff uit 1494 van de humanist Sebastiaan Brant (1457-1521), een in het Duits geschreven moralistisch gedicht, waarin de tegen het eind van de middeleeuwen heersende dwaasheden worden gehekeld. In hoofdstuk 102, dat handelt over vervalsing en bedrog, komt de alchemie ter sprake. De alchemisten beweren weliswaar dat zij onedele metalen in goud kunnen veranderen, maar bij hun proeven doen ze een stukje goud in een staafje, waarmee ze in de smeltkroes roeren! Tijdens een kort verblijf in Bazel maakte de jonge Duitser Albrecht Dürer (1471-1528) de houtsneden voor het boek, waaronder een alchemist die als nar gekleed een destillatie uitvoert [afb. 1]. Al snel werd de compositie van de houtsnede van Dürer overgenomen, zoals in de tweede Nederduitse uitgave van Das Narrenschiff, Dat nye schip van Narragonien, uit 1519 [afb. 2].

 

Alchemistische prenten uit de zestiende eeuw.

Afb. 3 Gregor Reisch, De origine rerum naturalium, uit: Margarita Philosophica, Freiburg en Breisgau 1503, houtsnede, 18 x 14 cm.

Hoewel de boven genoemde prenten regelmatig min of meer vrij werden gekopieerd, stamt een nieuwe afbeelding van de alchemist uit het begin van de zestiende eeuw. Deze staat namelijk in de in Freiburg en Breisgau in 1503 verschenen encyclopedie Margarita Philosophica (de filosofische parel), door de kartuizer Gregor Reisch (1467-1525) samengesteld tussen 1489 en 1496. Het vijfentwintigste hoofdstuk, de metallorum transmutatione (over de omzetting van de metalen), van het negende boek, de origine rerum naturalium (over de oorsprong van de natuurlijke dingen), bevat een houtsnede met een eenvoudige voorstelling van een alchemist die in zijn laboratorium aan het werk is en met een blaasbalg het vuur onder een kroesje aanwakkert. Links zien we een destillatie die met luchtkoeling wordt uitgevoerd [afb. 3]. Het is de eerste afbeelding van een alchemist die niet als een dwaas wordt voorgesteld. In het boek, dat in dialoogvorm is geschreven, legt de leermeester de leerling uit dat de mogelijkheid van transmutatie (de omzetting van onedele metalen in goud) zonder enige twijfel is bewezen, maar hij waarschuwt tevens voor zogenaamde alchemisten die grote rijkdommen beloven en daarmee van goedgelovigen geld proberen af te troggelen om de steen der wijzen te kunnen bereiden.

 

In hoofdstuk 111 van de Trostspiegel in Glück und Unglück van de Italiaanse humanist Francesco Petrarca (1302-1374) is een fraaie houtsnede opgenomen van de hand van de zogenoemde Petrarca-meester. Het boek, in 1620 uitgegeven door Johann Bringers, is de Duitse vertaling van Petrarca’s De remediis utriusque fortunae (1366) dat voor het eerst in 1532 in vertaling verscheen als Von der Artzney bayder Glück des guten und widerwärtigen. Petrarca oefende scherpe kritiek uit op de alchemie: het is nog nooit gelukt om goud te maken, de beoefening van de alchemie leidt alleen maar tot armoede en het werken in een laboratorium is uiterst ongezond. De houtsnede [afb. 4] laat dit duidelijk zien: de alchemist werkt bij zijn oven waaruit schadelijke dampen opstijgen, terwijl zijn knecht wanhopig staat toe te kijken. Opvallend zijn de fraaie destillatieopstellingen en de driekantige kroezen en fiolen (kolven met een lange hals) op de voorgrond. In de zestiende eeuw werden ook prenten gemaakt waarop alchemistische apparatuur de hoofdrol speelt. Een voorbeeld hiervan is afb. 5 *, waarop we we een grote destillatieketel met helm en snavel zien en eromheen een aantal speciale destillatietoestellen.

Misschien de meest bekende afbeelding van een zestiende-eeuws alchemistisch laboratorium vinden we op gravures van Hieronymus Cock [afb. 6] en later van Theodoor Galle, Jan Galle en Claes Jansz Visscher naar een tekening van Pieter Brueghel de Oude, ook wel Boeren Brueghel genoemd (ca 1529-1569). De uit 1558 daterende en in het Kupferstichkabinett der Staatlichen Museen in Berlijn bewaarde tekening is een van de oudste afbeeldingen van een alchemistisch laboratorium uit de zestiende eeuw en in ieder geval de oudst bekende afbeelding uit het Nederlands-Vlaams cultuurgebied. Naar alle waarschijnlijkheid ontleende Brueghel het thema aan een houtsnede van Cornelis Anthoniszoon Teunissen (1505-1553), Sorgeloos, uit 1541. De gravures werden gemaakt door de uitgever Hieronymus Cock, waar Brueghel de tekeningen aan leverde. Hieronymus Cock (1507/1510-1570) begon in 1550 in Antwerpen zijn uitgeverij Aux quatre vents (In de vier winden) en werd daarmee de eerste belangrijke  prentenuitgever in de Nederlanden.

Het onderwerp is de dwaasheid van de alchemie. Het zoeken naar goud voert niet naar rijkdom, maar juist naar het tegenovergestelde, namelijk armoede. De alchemist op de prent heeft alleen maar oog voor zijn eigen experimenten. Hij zit geheel verdiept bij zijn oven, ziet vol spanning naar een kroes die hij met een lange tang vasthoudt en werpt tegelijkertijd zijn laatste geldstuk in een smeltkroes. Bij dit alles ontgaat het hem dat zijn vrouw een lege beurs toont (al het geld is door hem verspild) en dat zijn kinderen tevergeefs in een kast naar eten zoeken. De toekomst van deze alchemistenfamilie is het armenhuis. De dwaasheid wordt ook verbeeld door de knielende knecht met zotskap. Ook de zittende man links, blijkbaar een geleerde, wijst op de dwaasheid van de alchemie. Met zijn ene hand wijst hij naar de alchemist en met de andere naar een boek waarin de veelzeggende tekst Alghe mist (al(les) gemist) voorkomt, een woordspeling ontleend aan de samenspraak Alcumistica, goudmakerij, uit de Colloquia familiari van Desiderius Erasmus (1469-1536), waarin deze de dwaas schildert die alles over heeft om de steen der wijzen te vinden om daarmee goud te kunnen maken.

        

Brueghels prent is buitengewoon populair geweest. Ze kende vele drukken en oefende grote invloed uit op latere schilders, met name op Jan Steen, de enige zeventiende-eeuwse Nederlandse schilder die de alchemist als een dwaas uitbeeldt, die zichzelf en zijn gezin naar de ondergang voert.[3] In de collectie Brinkman bevinden zich twee gravures naar schilderijen van de Leidenaar Jan Steen (1626-1679) die dat duidelijk aantonen. Afb. 7 is een ingekleurde achttiende-eeuwse gravure The Dutch Chemist naar een schilderij van Jan Steen uit 1668 dat zich in de Wallace Collection in Londen bevindt. De gravure is van John Boydell (1719-1804) en is het spiegelbeeld van het schilderij van Jan Steen. We zien een praktiserend alchemist die in een pot roert met naast hem twee mannen (kennelijk bedriegers), waarvan de een het voorschrift voor het maken van goud voorleest van een papier waarop de naam Paracelsus in spiegelbeeld is te lezen. Op de achtergrond een huilende vrouw, met een kind aan haar borst, die naar een lege geldbuidel kijkt. Ook op een negentiende-eeuwse gravure van Johannes Kaspar Eissenhardt (1824-1896) naar een schilderij van Jan Steen in het Städelisches Kunstinstitut te Frankfurt am Main zien we dat Steens aandacht vooral gericht was op de dwaasheid van de alchemie, waarbij de beoefenaar ervan bovendien in veel gevallen werd bedrogen [afb. 8]. De titel van de gravure, Le Paysan et les Souffleurs, zegt genoeg: de boer of de pummel en de blazers, het laatste een scheldwoord voor alchemisten vanwege hun overvloedig gebruik van  de blaasbalg.

De opzet van de tekening van Brueghel, alsmede de afgebeelde moraal, vinden we in een wat gewijzigde vorm terug op gravures uit embleemboeken en op een gravure van Pieter Cool naar een ontwerp van Maarten de Vos (ca 1532-1603), een in Italië werkzame Nederlander, met het opschrift: Paupertatem alius fugit, ast hic advocat ipsam (een ander ontvlucht de armoede, maar deze – namelijk de alchemist – roept haar juist op). De voorstelling is overigens veel meer overdreven dan de afbeelding van Brueghel [afb. 9]. Is bij de prent van Brueghel sprake van een herkenbaar – zij het rommelig – alchemistisch laboratorium, bij Maarten de Vos is daar geen sprake meer van! Het onderschrift bij de prent spreekt voor zichzelf:

‘Den Alcomist “seer veel verquist” aen goet en tijt
Ghelt, goet, en schat “heeft hij ghehat” maer ist nu quyt
Hij vint int vier [vuur] “gans niet een sier” dan syn bederven
In d’eyade [op het einde] dan “moet bij erin man [moet hij arm man]” int gasthuys sterven’

Nog verder ging Pieter van der Borght IV (1545-1608), die een serie van zestien prenten maakte, waarin het menselijk leven door apen wordt voorgesteld. Een van de prenten heeft de alchemie tot onderwerp. De aap-alchemist vinden we ook op een achttiende-eeuwse gravure van de Franse graveur Pierre François Basan (1723-1797) die direct naar een verloren gegaan schilderij van David Teniers de Jonge, Le plaisir des fous, het vermaak der dwazen, is gemaakt [afb. 10]. De alchemist wordt hier voorgesteld als een deftig geklede aap uitgedost met een jas met kanten kraag en getooid met een zwierige hoed. Alles bij elkaar niet direct kleding waarmee men laboratoriumarbeid verricht! Het is overigens de enige keer dat Teniers openlijk de spot dreef met de dwaze gelukzoekers die meenden goud uit onedele metalen te kunnen maken.

 

Een andere gravure naar Maarten de Vos van de hand van Crispijn van de Passe de Oude (1563-1637) toont net als de prent van Brueghel de dwaasheid van de alchemie [afb. 11]. Maarten de Vos had een serie tekeningen gemaakt met de uitbeelding van de vier aristotelische elementen aarde, water, lucht en vuur, welke door Crispijn van de Passe de Oude werden gegraveerd. Op de gravure van het element Ignis (vuur) zien we een alchemist, wiens aandacht niet op zijn experiment is gericht, maar die zijn bril heeft afgezet om naar een jonge vrouw te kijken die allerlei kostbaarheden in haar hand houdt. Ze stelt ongetwijfeld de alchemie voor die de alchemist rijkdom voorspiegelt. Opvallend is dat – in tegenstelling tot de prent van Brueghel – Maarten de Vos weinig belangstelling toont voor de inrichting van zijn laboratorium.

Alchemisten in embleemboeken

Al in het in Antwerpen verschenen embleemboek van Joannes Sambucus, Emblemeta, uit 1564, slechts enige jaren na de tekening van Brueghel, komen we een alchemist tegen. In de collectie Brinkman bevinden zich verschillende afbeeldingen uit embleemboeken, waaronder Op een scheikonstenaar [afb. 12], een alchemist die aan het werk is bij een klein oventje, uit het embleemboek van de Amsterdamse diamantzetter Hendrik Graauwhart (1661-1732), Voorbeeldelijcke zeedelessen, genomen uit den eersten toestand des levens, des menschen levens, ampten, staten, konsten en neigingen des gemoeds (Amsterdam, 1709) dat door C. Huyberts is gegraveerd. Uit de begeleidende tekst wordt duidelijk dat Graauwhart de alchemist als een dwaas en als een bedrieger ziet. In een van de populairste Nederlandse embleemboeken, Jan Luykens (1649-1712) Het menselijk bedrijf (Amsterdam, 1694), is De Scheider. Die u ontbind, Die is uw vriend afgebeeld [afb. 14 *]. De gravure stelt een alchemist/chemicus voor zittend in zijn laboratorium met in de linkerhand een tang en met de rechterhand leunend op zijn stoel, waarop hij peinzend naar zijn destillatieopstelling zit te staren. Luyken gebruikte zijn gravures voor een stichtelijk vertoog in een erbij geplaatst vers. In Menselyke Beezigheden uit 1695 verscheen een vrijwel gelijke prent, echter met een ander vers [afb. 13]. Naar deze afbeelding is de penning van afb. 15 geslagen.

              

Afb. 16 is van de hand van de Oostenrijker Wolffgang Joseph Kadoriza, die tussen 1697 en 1736 in Linz werkte waar hij is overleden. Voor de derde druk van het boek van de Oostenrijkse jezuïet Franz Reinzer (1661-1708), Meteorologia philosophico-politica uit 1709, een meteorologisch, astrologisch en politiek compendium, maakte hij 83 emblematische illustraties. Op de ets, Formatur in aurum, wordt de vorming van goud afgebeeld.

Omstreeks 1570 ontstond er een geheel van Brueghel onafhankelijke traditie in de afbeelding van de alchemie. Alchemie wordt nu als een serieuze en zelfs waardige bezigheid afgebeeld. De Vlaamse schilder Jan van der Straet of gelatiniseerd Stradanus (1523-1605) schilderde omstreeks 1570 het laboratorium van Francesco I de Medici, hertog van Florence en groothertog van Toscane, in het Palazzo Vecchio in Florence. In diezelfde tijd maakte hij de tekeningen voor de serie Nova Reperta, nieuwe uitvindingen, die de in Haarlem geboren en in Antwerpen werkende uitgever en graveur Philip Galle (1537-1612) enige jaren later door zijn zoon Theodoor (1571-1633) liet graveren om ze uit te kunnen geven. Tegen het eind van de zestiende eeuw verscheen een serie van negen gravures met een voorblad met de titel Nova Reperta. Het zevende blad is de Distillatio met het laboratorium van een rijke, waarschijnlijk adellijke alchemist (links) die zelf alleen boeken raadpleegt en aanwijzingen aan een groot aantal laboratoriumassistenten geeft [afb. 17].


David Teniers de Jonge

In de zeventiende eeuw vinden we tal van afbeeldingen van alchemisten als normale handwerkslieden, overigens met uitzondering bij Jan Steen (zie boven). Deze leerling van Adriaen van Ostade is de enige zeventiende-eeuwse Nederlandse schilder die consequent de alchemist als een dwaas afbeeldt die zichzelf te gronde richt. Eén van de meest productieve schilders van alchemistische voorstellingen is de Vlaming David Teniers de Jonge (1610-1690), hofschilder van de landvoogden van de Spaanse Nederlanden. Er bestaat een vermoedelijk zelfportret van hem als alchemist. Uit zijn atelier stammen zeker een vijftigtal alchemistische schilderijen, waarvan er zich een in het Mauritshuis in Den Haag bevindt. De enorme productie van Teniers vond plaats met leerlingen die in zijn atelier werkten. De meeste van zijn schilderijen hebben echter een onbekende verblijfplaats. Bij Teniers is iedere gedachte aan bedrog of geldzucht afwezig. Zijn schilderijen tonen een sfeer van gedegen laboratoriumarbeid, zonder enige vorm van magie of geheimzinnigheid. Zijn alchemist is een werkelijk geleerde, geen onnozele bedrogene of goudzoeker.

       

Teniers’ werk bleef lang populair. Uit de achttiende en negentiende eeuw zijn tal van gravures naar zijn werk bekend, waarvan een aantal in de verzameling Brinkman aanwezig is. Een van zijn bekendste schilderijen, Ein Chemiker in seinem Laboratorium, bevond zich in de Gemäldegalerie in Dresden en is in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Het stelt een groot laboratorium voor met twee ovens met afzuigkappen. De alchemist werkt geconcentreerd aan het aanblazen van het vuur van een klein moffeloventje waarin ook een destillatie plaatsvindt. Op de achtergrond een laboratoriumhulp die bezig is met het verwarmen in een oven die met een blaasbalg wordt aangeblazen en een ander met een mortier, terwijl drie knechten discussiërend aan een tafel zitten. Zo’n voorstelling zien we dikwijls bij Teniers: de alchemist, een geleerde, zit afgewend van de andere aanwezigen en gaat geheel geconcentreerd op in zijn werk. Der Chemiker, The Chemist [afb. 18] is een negentiende-eeuwse staalgravure naar het schilderij, vervaardigd door William French (1815-1898). Im laboratorium eines alchemisten [afb. 19] is een houtgravure van bovengenoemd schilderij die Carl Straub (geb. 1805) maakte voor Die vorzüglichsten Gemälde der königliche Galerie in Dresden, een boek dat tussen 1842 en 1852 door Franz Seraph Hanfstaengl (1804-1877) werd uitgegeven.

         

Van het schilderij De Alchemist uit het Mauritshuis in Den Haag maakte een zekere Le Fort een tekening waarvan Jacques Louis Pérée (geb. 1769) de gravure L’alchimiste maakte [afb. 20]. Hier zien we een grijze alchemist, met een voorschriftenboek in de linkerhand, in een driekantige kroes roeren en ondertussen een destillatie met morenkop als koeling in de gaten houdend.  Op de achtergrond pookt een knecht het vuur op onder een gemetselde oven, waarop verschillende destillatieapparatuur is opgesteld. Afb. 21 toont de negentiende-eeuwse gravure Alchimiste van de hand van Couché Fils naar het schilderij van Teniers in het Maurishuis.

        

Le chimiste [qfb. 22] is een gravure door P. Michon en voltooid door Lorieux naar een schilderij van een alchemist van Teniers in de Fisher Collection of Alchemical and Historical Prints in Pittsburgh. Ook hier zien we de alchemist werkend aan zijn oven met op de achtergrond een tafel waaraan twee assistenten werken. Van een schilderij in het bezit van de Prins van Salm-Salm in Waterslot Anholt, getiteld: Le grimoire d’hypocrate (het toverboek van Hippocrates), is de gravure door Pierre François Basan [afb. 23]. De alchemist staat hier in een schaaltje te roeren terwijl hij een ‘toverboek’ raadpleegt. Van een alchemistisch schilderij uit de verzameling van de Duke of Sutherland te Mertoun (St. Boswells in Schotland) bevat de collectie Brinkman de prachtige achttiende-eeuwse gravure Le chimiste van de Fransman Jacques Philippe le Bas (1707-1783) [afb. 24], terwijl de Engelse amateur-graveur William Baillie (1723-1792) een gravure van een deel van het schilderij maakte, getiteld The alchymist  [afb. 25]. We zien de oude, geleerde alchemist bezig met het verhitten van een kroes en tegelijkertijd met een destillatie in een zeventiende-eeuws alchemistisch laboratorium. 

       

Jacques Nicholas Tardieu (1716-1791) maakte een gravure naar een onbekend schilderij van Teniers, Le docteur alchimiste [afb. 26 en 27], waarop de alchemist niet als experimentator, maar als theoreticus wordt opgevoerd, geheel verdiept in een foliant, terwijl op de achtergrond drie mannen zich bezig houden met de beoefening van de praktische alchemie.

       

Hoewel Teniers zijn alchemisten meest als rijpe mannen afbeeldde, is dat niet het geval op de achttiende-eeuwse gravure The laboratory van Thomas Major (1714-1799) naar een onbekend schilderij van Teniers [afb. 28 *]. Een jeugdige alchemist is hierop bezig met het verhitten van een kroesje, terwijl hij tegelijkertijd een destillatie in de gaten houdt. Op afb. 29 * heeft de Franse graveur Noël le Mire (1724-1801) een alchemist met een narrenkap afgebeeld. Ook deze prent is hoogstwaarschijnlijk geïnspireerd op Teniers.

       

Gezien het grote aantal schilderijen met alchemisten van Teniers, had hij daar blijkbaar een sterke belangstelling voor en was er een grote vraag naar zijn producten. In 1965 wist Brinkman op een veiling in Amsterdam een houtskool schets van een alchemist te verwerven [afb. 30], waarvan hij meende te kunnen aantonen dat het een voorstudie was van de hand van David Teniers de Jonge[4]. De grote overeenkomst van de alchemist met de door Teniers op zijn schilderijen afgebeelde personen, vooral wat betreft de overeenkomende kleding, was zijn voornaamste argument. Het is echter de vraag of hij gelijk had. We hebben weliswaar te maken met een zeventiende-eeuwse tekening van een alchemist, maar er zijn geen argumenten om aan te nemen dat hij aan Teniers of een van diens leerlingen kan worden toegeschreven.

Dat Teniers een grote invloed met zijn schilderijen van alchemisten had blijkt onder andere uit een achttiende-eeuws ontwerp van een alchemistje, behorend tot een serie van twee prenten van kinderen, van de hand van de Franse schilder François Boucher (1703-1770). Hij greep hier duidelijk terug op het bijna een eeuw daarvoor gemaakte werk van Teniers. Claude Auguste Duflos (1700-1786) maakte daarnaar een ets met de titel Le Souffleur, de blazer, de vaker gebruikte verwijzing naar de alchemist als een overvloedig gebruiker van de blaasbalg [afb. 31]. Een nieuw element is het van de ontstane brand schrikkende knaapje. Een ontploffing tijdens de experimenten zien we ook op een staalgravure van William French en Otto Knille uit de eerste helft van de negentiende eeuw: Die Katastrophe [afb. 32].

       

 

Teniers was niet de enige zeventiende-eeuwse schilder die de alchemie als onderwerp koos. Van het schilderij van Adriaen van Ostade (1610-1684), The Alchemist uit 1661, aanwezig in de National Gallery in Londen, toont afb. 33 een negentiende-eeuwse gravure van Joseph Clayton Bentley (1809-1851). Opvallend is dat de alchemist hier in een een rommelige indruk makend ‘laboratorium’ werkt, dat kennelijk tegelijkertijd als woonvertrek dienst doet. Net als bij Brueghel zien we een man die met primitieve apparatuur probeert onedele metalen in goud om te zetten. Hij blaast het vuur onder een potje op een driepoot aan, terwijl een verfomfaaid voorschriftenboek naast hem op de grond ligt. Rechts zien we een zogenoemde pelikaan, een destillatiekolf waarvan de hals omgebogen is en in de buik uitmondt, die gebruikt werd voor de ‘circulatie’, de scheiding tussen de ‘fijne’ en ‘grove’ bestanddelen door verdamping en condensatie. Kennelijk had Van Ostade een dergelijk merkwaardig gevormd apparaat gezien en beeldde hij het op zijn schilderijen af.

De Leidse schilder Gabriel Metsu (1629-1667) heeft zover bekend twee schilderijen met alchemisten geschilderd, waarvan er een zich in het Louvre bevindt. In 1807 verscheen als gravure 267 in het vierde deel van La Galerie du Musée Napoleon, van de hand van Alexis Chataigner (1772-1817) en afgemaakt door Jean Dambrun (1741-1808): Le chimiste en méditation. Een tekening van Denis-Sébastien Leroy (overl. 1832) diende als voorbeeld [afb. 34]. De afgebeelde persoon doet overigens meer aan een apotheker denken (zie de vijzel en apothekerspot) dan aan een alchemist. 

 Ook Metsu’s stadgenoot Frans Mieris de Oude (1635-1681) heeft een alchemist geschilderd, zij het slechts éénmaal. Het schilderij, dat zich in New York bevindt, werd in 1786 voor de uitgave Galerie du Palais Royal gegraveerd door de Duitse, in Parijs werkende Carl Guttenberg (1743-1790). De prent, getiteld Le chimiste, toont een oude alchemist die nauwkeurig toekijkt hoe zijn assistent de blaasbalg hanteert [afb. 35].

David Rijckaert III (1612-1661), een leerling van Teniers, schilderde een studerende alchemist (en geneesheer) die zich in het Kunsthistorisches Museum in Wenen bevindt. Afb. 36 toont een gravure uit 1728 van de hand van Anton Joseph von Prenner (1683-1761) en Pierre François Basan naar dit schilderij.

Ook Thomas Wyck (1616-1677) heeft talloze alchemisten geschilderd, steeds als rijke, gedistingeerde beoefenaars van de kunst. Dit is niet zo vreemd als we ons realiseren dat Wyck lange tijd in Engeland heeft gewerkt in een periode dat alchemie daar in de hoogste kringen in hoog aanzien stond. Afb. 37, L’alchymiste en méditation, is een staalgravure van Victor Texier (1777-1864) naar een ontwerptekening van Gianni. Ook afb. 38, eveneens naar Thomas Wyck, stelt een alchemist in zijn laboratorium voor.

       

 

Varia

                       

De verzameling Brinkman bevat een houtgravure naar Otto Goldman, waarop een peinzende alchemist turend in een kolf naar het resultaat van zijn experimenten kijkt: Eureka! Ich hab’s gefunden! schijnt hij uit te roepen [afb. 39]. De ets Le chimiste, le poete van Jacques Bacheley (1712-1781) naar een prent van Hubert François Gravelot (1699-1773) [afb. 40] toont links een alchemist werkend bij zijn oven en rechts een dichter en maakt deel uit van een reeks van tachtig dubbelprenten voor kinderen. Afb. 41 en 42 stellen een echtpaar voor met astronomische (?) instrumenten in de handen. Afb. 43 is afkomstig uit een onbekend latijns-duits boekje, waarin onder het trefwoord Alchimista seu Alchymista alchemistische termen worden vertaald.

Twintigste eeuw

Dat het onderwerp alchemie tot in onze tijd de belangstelling van kunstenaars heeft, blijkt uit afb. 44, een ets van de Amerikaanse surrealistische schilder Federico Castellon (1914-1971), waarop een esoterische alchemist is afgebeeld. Hij is een beoefenaar van de zwarte kunst en is omgeven door duivels en spookgestalten. Linksboven een donkere zon als symbool van de steen der wijzen; rechtsboven een mannelijke figuur, een langs chemische weg geschapen mens, de homunculus. Ook afb. 45 * toont een twintigste eeuwse alchemist, dit is een litho van de hand van de in 1917 te Enschede geboren kunstenaar Marie Witteveen uit omstreeks 1940.

 

Spotprenten

In de verzameling Brinkman bevinden zich verschillende spotprenten, waaronder twee met een alchemist. Op afb. 46 zien we een gravure, wellicht gemaakt door Elias Baeck genoemd Heldenmut (1679-1747), van een zekere Herr Blasius Rauchmantl, der früchtloßen Alchimie Kunst, afkomstig uit een boek met afbeeldingen van vijftig dwergen. De oorspronkelijke prenten staan in een werk van de Franse graveur Jacques Callot (ca 1592-1635), die van 1609 tot 1621 in Florence werkte en daarna naar zijn geboortestad Nancy terugkeerde: Varie figure gobbi di Jacobo Callot, fatto in Firenza l’anno 1616 excudit Nancy (gepubliceerd in 1622). De prent is uit een uitgave van het boek: Il Callotto resuscitato oder Neu eingerichtetes Zwerchencabinett uit ca 1700. Afb. 47 is een anonieme ets met de voorstelling van een alchemist met aapje en godin. Op Arte mea cerebrum nisi sit sapientia totum [afb. 48] wordt duidelijk de spot gedreven met de beoefening van de alchemie. Een dergelijke afbeelding, die het uitkoken van de ‘grillen’ vertoont, zien we tevens bij Médecin guérissant phantasie van Matthias Greuter (1564-1638) en op het Flugblatt von Dr. Wurmbrandt (gereproduceerd in Das Deutsche Illustrierte Flugblatt door H. Wäscher uit 1955).

       

 

       

Een fraaie spotprent is afb. 49, een satire op Benjamin Thompson, graaf Rumford (1752-1814) (rechts met grote neus) en op de upper ten die het als modieus beschouwde voordrachten van natuurwetenschappelijke onderwerpen bij te wonen die geregeld op de door Rumford in 1799 gestichte Royal Institution in Londen werden gegeven. Nadat de chemicus Humphry Davy (1778-1821) in 1800 het lachgas (distikstofoxyde) en zijn merkwaardige eigenschappen had ontdekt, kregen proeven met dit gas een grote aantrekkingskracht. Op de gravure van C. Starcke naar origineel van de Engelse karikaturist James Gillray (1757-1815), getiteld Scientific researches! – New Discoveries in PNEUMATICS! – or – an Experimental Lecture on the Powers of Air, uit 1802 zien we het moment waarop de voorzitter van de Royal Institution, lord Hippesley, zich aan een experiment met lachgas onderwerpt waarbij hij een veel te grote hoeveelheid van het gas inademt met alle gevolgen die Gillray op zijn prent heeft vastgelegd. We zien niet alleen de uitwerking van het gas op Hippersley, maar ook op de gezichts- en de reukorganen van de leergierige aanwezigen. De man met de blaasbalg is de ontdekker van het lachgas zelf. Een uitvoerige beschrijving van de prent is in 1907 gegeven door de Utrechtse hoogleraar fysische en anorganische chemie Ernest Julius Cohen (1869-1945) in zijn boek: Das Lachgas. Eine chemisch-kulturhistorische Studie. Ook van Gillray is een politieke spotprent uit 1796 [afb. 50] met de voorstelling van een alchemist. The DISSOLUTION, or – The Alchymist producing an aetherical Representation toont ons de Engelse staatsman William Pitt die als alchemist met behulp van een blaasbalg (de Engelse kroon) een oven opstookt waarop een grote destillatiekolf staat die gevuld is met het Engelse parlement. Pitt hoopte door deze destillatie ontbinding (‘dissolution’) van het parlement te krijgen om door het uitschrijven van nieuwe verkiezingen zelf de politieke macht in handen te krijgen.

Thomas Rowlandson

       

Vier prenten uit de verzameling Brinkman zijn van de hand van de Engelse spotprenttekenaar Thomas Rowlandson (1756-1827). Afb. 51 toont de beroemde gehoorzaal van het in 1808 opgerichte Surrey Institution. Dit was in Londen na de Royal Institution en de London Institution de derde instelling die zich bezighield met het verzorgen en verspreiden van wetenschappelijke, technische en literaire kennis onder een breder publiek. In de beroemde ‘rotunda’, de gehoorzaal van het instituut, hielden vooraanstaande geleerden voordrachten over natuurwetenschappelijke onderwerpen. Op de aquatint zien we de chemicus Frederick Accum (1769-1838), in 1809 benoemd tot hoogleraar chemie en mineralogie aan het Surrey Institution, met het geven van een voordracht over een chemisch onderwerp toegelicht met experimenten. De prent is uit 1809. Ook op Chemical Lectures [afb. 52] heeft Rowlandson het geven van chemie onderricht afgebeeld.

       

Van zijn hand is ook een fraaie aquatint Hocus Pocus or Searching for the Philosophers Stone uit 1800 [afb. 53], waarop achter de alchemist een kennelijk onbetrouwbare en brutale assistent staat die zich in zijn kleding voordoet als een heer en zijn meester lijkt te hebben overtroffen in het zoeken naar de steen der wijzen. Een schets op de muur verwijst niet voor niets naar Count Caliostro Discoverer of the Philosopher’s Stone, die een paar volle zakken met goud aanraakt. Een duidelijke verwijzing naar de in die tijd beruchte Italiaanse avonturier graaf Cagliostro (1743-1795) die gedurende zijn leven schatten had verdiend met allerlei oplichterijen als kwakzalverij, verjongingskuren, goudmakerij, en dergelijke. Rowlandsons  prent The political chemist and German retorts, or dissolving the Rhenish Confederacy [afb. 54] is een spotprent op de op 12 juli 1806 gesloten Rijnbond, een confederatie tussen Duitse vorsten en staten onder auspiciën van Napoleon, waardoor in augustus van dat jaar het oude Duitse Rijk werd ontbonden.

Bijzonder is de fraaie gravure van Romeyn de Hooghe (1645-1708), Het groote stookhuis. Der Princen dezes Tijds, in Europe [afb. 55]. De Hooghe is vooral bekend als etser van historische gebeurtenissen in het binnen- en buitenland van zijn tijd. Op de prent – die in detail in het onderschrift wordt verklaard – zien we het Duitse keizerrijk met zijn bondgenoten voorgesteld als het werken met een drietal ovens.

Een geheel andere spotprent is van de hand van Johan Coenraad Braakensiek (1858-1940), die grote bekendheid genoot door zijn politieke prenten die hij van 1887 tot 1931 tekende voor De Amsterdammer. Op de litho, De alchemist Treub [afb. 56], zien we dat Braakensiek de spot drijft met de belastingvoorstellen van de liberale minister van financiën Maria Willem Frederik Treub (1858-1931) uit 1915.

Prenten met chemische onderwerpen

       

Verschillende prenten uit de verzameling Brinkman betreffen niet de alchemie, maar de chemie. De anonieme negentiende-eeuwse houtsnede van afb. 57 toont een chemicus in een primitief chemisch laboratorium, die onderricht geeft aan een jonge assistent. De overgang van de alchemie en de flogistonscheikunde naar de nieuwe zuurstofchemie van de Fransman Antoine Laurent Lavoisier zien we op afb. 58 een gravure in mezzotint van John Chapman (1772-1816) naar een ontwerptekening van Richard Corbould (1757-1831) uit 1803: de vrouw staat tussen de oude chemie (een oude alchemist aan het werk) en de nieuwe chemie (een jonge scheikundige demonstreert de bereiding van zuurstof).

       

Afb. 59 is een afbeelding van de affiniteitstabel uit 1763 verschenen in het platendeel van de Encyclopédie, ou Dictionnaire Raisonné des Sciences, des Arts et des Métiers van Denis Diderot en Jean d’Alembert. Uit de tabel zijn de reactiemogelijkheden af te lezen tussen een groot aantal chemische verbindingen, welke nog door alchemistische symbolen zijn voorgesteld. Boven de tabel een chemisch laboratorium uit het laatste kwart van de achttiende eeuw. Ook op de plaat uit 1789, Chymical Characters, zien we een aantal oude chemische symbolen [afb. 60 *].

               

Een chemisch laboratorium rond het midden van de achttiende eeuw zien we op A first view of practical chemistry [afb. 61] uit de Universal Magazine van december 1747. Een Engels chemisch-technologisch laboratorium is afgebeeld op de gravure van afb. 62 naar de titelprent van het boek van de Engelse arts William Lewis (1708-1781) Commercium Philosophico-Technicum, or the Philosophical Commerce of the Arts, designed as an Attempt to Improve the Arts, Trade and Manufacture uit 1765. Om een indruk te krijgen van wat men zoal in een negentiende-eeuwse chemische instrumentenhandel kon aanschaffen is de prent Liebigs Labor in Giesen [afb. 63] illustratief.

                 

Een drietal Franse kranten uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bevatten voorstellingen van natuur- en scheikundigen uit die tijd. De voorpagina van het Parijse dagblad Le Petit Journal. Supplément illustré van zaterdag 14 januari 1893 toont Le jubilé de M. Pasteur [afb. 64]. Louis Pasteur (1822-1895), toen zeventig jaar geworden, werd wereldberoemd door zijn ontdekking van een vaccin tegen de hondsdolheid (1881). Uit hetzelfde dagblad, nu uit 1901, wordt de uitvinding van de zogenoemde zuil van Volta in herinnering gebracht [afb. 65]. De Italiaanse natuurkundige Alessandro Volta (1745-1827) ontdekte in 1801 het eerste galvanische element bestaande uit koperen en zinken platen, gescheiden door een in een zoutoplossing gedrenkte vochtige doek. Het was de eerste praktisch bruikbare spanningsbron waarmee een tamelijk constante elektrische stroom kon worden verkregen. Uit het dagblad Le Petit Parisien. Supplément illustré uit 1901 [afb. 66] zien we het echtpaar Marie (1867-1934) en Pierre (1859-1906) Curie, dat in 1903 met Henri Becquerel de Nobelprijs voor natuurkunde had gekregen ‘als erkenning voor de buitengewone diensten die zij hebben bewezen door hun gezamenlijk onderzoek naar de stralingsverschijnselen ontdekt door professor Henri Becquerel’. In 1898 had het echtpaar Curie de radioactieve elementen radium en polonium ontdekt.

Tot slot een prachtige prent, die met alchemie of chemie niets van doen heeft, een gravure van Pieter Tanjé (1706-1761) naar een pastel van Cornelis Troost (1697-1750) uit 1741 [afb. 67]. Het stelt een scène voor uit het negentiende toneel van een klucht van de Haarlemse toneelschrijver Pieter Langendijk (1683-1756), De wiskonstenaars of ’t gevluchte juffertje (1715). We zien een felle discussie over de loop van de planeten tussen Raasbollius, aanhanger van het geocentrische systeem van Aristoteles, en Urinaal, aanhanger van het heliocentrische systeem van Copernicus. De gasten en het personeel kijken hierbij hongerig toe!

Toevoeging najaar 2007: twee achttiende-eeuwse schilderijen

Justus Juncker (1703-1767) is een toonaangevend alchemistenschilder uit de achttiende eeuw. Hij treedt hiermee in de voetsporen van zeventiende eeuwse schilders zoals David Teniers de Jongere en Thomas Wijck, en Pieter Brueghel de Oude die al in de zestiende eeuw afbeeldingen met het thema alchemie maakte. Aanvankelijk werd de alchemist afgebeeld als de man die zijn laatste geld in de experimenten steekt om goud te maken. De zoektocht naar de steen der wijzen dreef de alchemist zo ver dat hij zijn vrouw en kinderen tot het armenhuis veroordeelde door zijn vasthoudendheid. In de zeventiende eeuw verschoof het zwaartepunt echter en kwam de andere kant van de alchemist naar voren: die van geleerde en wetenschapsbeoefenaar. De scènes die dan geschilderd worden, laten de alchemist zien te midden van studieboeken, en de experimenten die hij uitvoert zien er gecontroleerd uit. De alchemist verovert zijn plaats binnen de exacte wetenschappen, die sterk in opkomst zijn. We zien dan ook de verbintenis tussen alchemist en apotheker: in deze periode werd duidelijk dat alchemistische methoden in de medische wetenschappen zeer goed toe te passen waren. Voorheen werd de iatrochemist, de alchemist die medicijnen uit zijn kolf tevoorschijn toverde, als kwakzalver beschouwd. Nu echter bleek de waarde van de scheikundige voor de medische stand. Juncker sluit aan bij de trend door de alchemist af te beelden als goedgeklede oudere geleerde, die rustig voor het venster met een experiment bezig is [afb. 68/69 *]. Op het andere schilderij zit een geleerde, mogelijk eveneens een alchemist, met een studieboek in zijn hand, andere boeken liggen om hem heen gereed om na te slaan, en zijn knecht stookt op de achtergrond een oven op – mogelijk om even later een alchemistisch experiment te beginnen. Overigens waren er ook in de achttiende eeuw nog schilders die het dwaze karakter van alchemie afbeeldden, zoals bijvoorbeeld Franz Christoph Janneck. In de negentiende eeuw zien we de tendens de alchemist ook af te beelden als iemand die bezig is met occulte zaken. Zo heeft het beeld van de alchemist in de loop der eeuwen een sterk veranderend karakter gehad.


[*] Collectie Hermine Brinkman en Lennart Helsloot

[1] A.A.A.M. Brinkman, Chemie in de kunst [Amsterdam, 1975], voorwoord.

[2] A.A.A.M. Brinkman, Chemie in de kunst [Rodopi, Amsterdam, 1975] en het postuum verschenen De alchemist in de prentkunst [Rodopi, Amsterdam, 1982].

[3] A.A.A.M. Brinkman, The influence of Brueghel’s Print ‘The Alchemist’, Janus. Revue internationale de l’histoire des sciences, de la médecine, de la pharmacie et de la technique  54(1967)141-145. In : De alchemist in de prentkunst, p. 41-43; idem, Brueghel’s ‘Alchemist’ and its influence, in particular on Jan Steen, Janus 61(1974)233-269. In: De alchemist in de prentkunst, p. 44-53.

[4] A.A.A.M. Brinkman, ‘An unknown alchemical drawing probably by David Teniers II’,  Ambix. The Journal of the Society for the Study of Alchemy and Early Chemistry 13(1966)187-199. In: De alchemie in de prentkunst, p. 54.
 


Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op